Verhalen

Kamperen en de duinen

“De hele zomervakantie met je tent in de duinen bij Midsland aan Zee staan. Iedere morgen opstaan en eerst over het duin klimmen en een duik in de golven nemen. Dan zonder handdoek terug rennen en ontbijten. Je liep de hele dag op blote voeten en nog weet ik hoe het zand tussen je tenen voelde”

Grietje Westenberg-Cremer uit Dalen, nu 80 jaar, kan zich het heel goed herinneren. “Het zal in 1938 of 1939 zijn geweest, dat ik als elfjarig meisje met mijn vader Thomas Cremer en moeder Niesjen Beukema voor het eerst naar Terschelling ging. Met nog drie onderwijzersgezinnen werd een vrachtrijder geregeld. De grote kisten met tenten, kleren, dekens, keukengerei en andere spullen, werden naar Harlingen vervoerd. Dan met z’n allen op de boot naar Terschelling. Vrachtrijder Swart stond al met zijn paard en wagen klaar en bracht alles naar onze nederzetting in de duinen. We leefden in een paradijs. Na de oorlog, tot in de jaren vijftig, was het weer ieder vakantie feest.

Badgasten zag je amper. Brood haalden we bij bakker Bos, kruidenierswaren bij Jort van Tjaard en het vlees bij slager Boer. Om de enkele toerist te mijden kwamen we altijd tegen sluitingstijd. Toen ik jaren later Theo Boer in Midsland tegenkwam riep hij lachend: “Tot tien voor zes?” Jort Zorgdrager kwam met zijn paard en wagen de verse groente brengen. Waar Jort was, was zijn trouwe herdershond Senta. Soms toonde Jort een konijn… “Ja, d’er komt Senta zomaar met een knien aanlopen…” Mijn moeder en mijn oom bestierden de keuken. Ja zeker, een aparte tent met kookspullen. We waren met vier gezinnen en vaak vriendjes of vriendinnetjes mee. Dan waren we toch wel met zo’n twintig mensen. Van Staat Bosbeheer hadden we altijd de volle medewerking. Toch moesten we tijdens latere vakanties naar Formerum aan Zee. Niet meer onze oude vertrouwde plek. We wenden daar in korte tijd aan ons nieuwe domein. Iedere dag waren we druk in de weer. We wandelden, vliegerden, speelden volleybal en fietsten vaak over het strand naar de Boschplaat. Nooit verveelden we ons.

Rond 1950 kwamen er al meer kampeerders en we zeiden altijd dat de ‘tenten’ er weer waren. We waren zo vertrouwd geraakt met onze eigen plek dat we vergaten dat we zelf ook in tenten woonden. Het was geen goede ontwikkeling. De nieuwe kampeerders veroorzaakten overlast en dat was de tijd dat de nieuwe camping ‘Nieuw Formerum’ aangelegd werd. Iedereen die minder dan tien jaar tegen de duinen aan kampeerde, moest daar voortaan de tent opzetten. Gerechtigheid, vonden we!” Grietje kan er nog om lachen. “Oh, wat hebben we een heerlijke tijd gehad op Terschelling. Als ik op de markt, onder de zeildoeken luifels loop, ruik ik nog het natte tentdoek van ons onderkomens op Terschelling. Ik doe dan mijn ogen even dicht en hoor zelfs het geluid van de golven. In al die jaren leerden we veel Terschellingers kennen. Jelle Cupido was een van onze kennissen. Hij had eens gezegd dat wij het huisje in Hoorn zouden erven. In 1985 werd hij op 80-jarige leeftijd overvallen door brand en overleed op de snelboot de ‘Koegelwieck’ aan zijn brandwonden. Jelle had woord gehouden. De notaris vertelde ons dat we het huis in Hoorn erfden. Nog steeds komen we naar Terschelling. In ons eigen huis en wij voelen ons dan weer als echte Terschellingers.”

Door Kees Stada

 Terug naar de verhalenlijst