Verhalen

Triepelen

Triepelen deden we - in Midsland - zó

Tjal Kuijper, Ane Ruyg, Jan Zorgdrager

Met ons drieën hebben we nog eens getriepeld. 'Droog' getriepeld wel te verstaan, want buiten vroor het dertien graden, en de sneeuw lag er hoog genoeg om het NOS-journaal en Veronica naar Terschelling te lokken voor een paar metertjes film of beeldband. In een lekker warme kamer hebben we het - denkbeeldige - kleine stokje met een berekende klap van de lange door de lucht laten suizen. We hebben het stokje gevangen en met de klomp terug geschopt. En dat alles omdat in 1986 door de vergadering van de buren van Midsland was besloten dat de spelregels voor het triepelen op papier zouden komen. We werden het eens, zodat we nu durven zeggen: 'Triepelen deden we zó'. In Midsland tenminste, want zeker op West (maar ook om oost?) werd het triepelspel wat anders (of heel anders?) gespeeld. Met het 'pylken', het schieten met de 'pyleboog', en het 'boerewerken' en het 'bottereschollen' had het triepelen gemeen dat het niets kostte. Je had er niet meer voor nodig dan twee stokken van taai hout. Bezemstelen van het strand leken wel mooi, maar deugden niet omdat je ze onmiddellijk doormidden ramde. Twee stokken dus, maar van verschillende lengte: een stokje van ongeveer 25 centimeter en een stok van - pak weg - 75 centimeter. Verder moest je de nodige ruimte hebben en een bootvormig kuiltje in de grond van om en nabij 25 centimeter lengte, 10 centimeter diep en -inhetmidden- 8 centimeter breed.Had je dat allemaal, dan kon je met triepelen beginnen.

Twee ploegen

Je kon met z'n tweeën triepelen" maar dat deed je alleen in geval van nood. Echt was het pas als er genoeg jongens waren om twee ploegen te vormen (met meisjes triepelden we eigenlijk nooit). Twee jongens kozen 'om hun beurt' hun ploeggenoten nadat was uitgemaakt wie het eerst mocht kiezen. Dat gebeurde door middel van 'poaten': Je ging op een paar meter van elkaar staan met de gezichten naar elkaar toe en om beurten zette je de ene klomp voor de andere. Wie de laatste (hele) klomp in het tenslotte nog overgebleven gat tussen de elkaar genaderde klompen zette, mocht als eerste kiezen. Waren de ploegen samengesteld, dan werd er nog eens 'gepoat'. Wie won verzamelde zijn ploeg bij het kuiltje; wie verloor ging met zijn ploeg in het veld om te vangen ('heinen').

Vier slagen

Voor de eerste slag legde een van de jongens van de 'slagploeg' - meestal degene die 'gepoat' had, maar dat hoefde niet - het kleine stokje dwars over het kuiltje om het daarna met de lange stok het veld in te 'wippen'. De kunst was ervoor te zorgen dat het kleine stokje niet door de 'vangploeg' werd gevangen of terug geschopt. Werd het wel gevangen, of werd het tot achter het kuiltje terug geschopt, dan was de eerste man af en kwam de tweede aan de beurt, tenzij van tevoren was afgesproken dat in dit geval de beide ploegen onmiddellijk wisselden, en dus 'veldploeg' 'slagploeg' werd.

Lag het kleine stokje in het veld voor het kuiltje eenmaal stil - alleen zo lang het bewoog mocht het geschopt worden - dan werd van die plaats af door een van de veldspelers met het kleine stokje op de grote, die inmiddels dwars over het kuiltje was gelegd, gemikt. Raak of in het kuiltje (wat haast nooit voor kwam) betekende af, en dus de beurt naar de volgende 'slagman'; mis betekende dat je door kan gaan met de tweede slag die - in tegenstelling tot de eerste - punten op kon leveren. Bij de tweede slag stond je naast het kuiltje met in de ene hand de kleine stok en in de andere de grote. Het kleine stokje werd een eindje omhoog gegooid en met de grote werd geprobeerd er een flinke klap tegenaan te geven. Twee keer mocht je missen, maar lukte het de derde keer nog niet, dan was je beurt voorbij. Vloog het stokje het veld in, dan was het voor de andere ploeg weer vangen of terug schoppen als bij het eerste spel. Lukte dit niet, dan werd vanaf de plaats waar het kleine stokje stil kwam te liggen op het kuiltje gemikt. Maar deze keer hoefde de 'man met de grote stok' niet werkloos af te wachten. Hij mocht het stokje - met de stok - terug slaan. Hij hoefde dit niet te doen; zag hij dat het uit het veld opgegooide stokje ver achter het kuiltje terecht zou komen, dan kon hij het ook rustig laten schieten. Want raakte hij zo'n hoogvliegend stokje verkeerd en kwam het toch achter het kuiltje terecht, dan was zijn beurt voorbij.

Datzelfde gold ook als het terug gegooide stokje, ondanks zijn pogingen om het terug te slaan, op minder dan een stoklengte (grote stok) van de achterkant van het kuiltje op de grond bleef liggen. Lag het kleine stokje op grotere afstand voor of achter het kuiltje, dan 'vroeg' hij punten, namelijk de afstand tot de achterkant van het kuiltje gedeeld door de lengte van de (lange) stok. Was de afstand tot het kuiltje bijvoorbeeld 7,50 meter en de stok 75 centimeter lang, dan zou hij precies tien punten kunnen verdienen.

Als regel werd in zo'n geval niet meer dan acht of negen punten gevraagd, waarmee de veldpartij - alweer als regel - akkoord ging. 'Nemen' heette het in dat geval. Maar de veldpartij kon ook twijfelen aan het aantal punten dat door de slagpartij werd gevraagd. Dan was het 'meten'. Was de afstand tot het kuiltje inderdaad minder dan het door de slagpartij genoemde aantal stoklengten dan was de speler zijn beurt kwijt. Maar lag het genoemde aantal stoklengten wel tussen het kuiltje en het kleine stokje, dan werd - naar gelang de afspraak - òf het aantal gevraagde punten verdubbeld, òf het werkelijke aantal stoklengten als punten bijgeteld.

Op dezelfde manier kon je punten vergaren in de derde slag (de 'snoeislag'). Het verschil was alleen dat bij de opslag de grote en de kleine stok in één hand vastgehouden moesten worden. Voor deze slag en voor de vierde gold in wat mindere mate dat het kleine stokje redelijk recht vooruit geslagen moest worden. Hoewel het veld niet met lijnen was aangegeven, werd niet getolereerd dat bijvoorbeeld bij de 'wip' van het stokje in het eerste spel te ver naar links of rechts werd gemikt. Bij de moeilijker te richten derde en vierde slag werd er op dit punt wat minder nauw gekeken.

Voor de vierde slag werd de kleine stok scheef omhoog aan de voorkant in het kuiltje gezet. Door met de lange stok een tikje op de boven de grond uitstekende punt te tikken sprong het stokje omhoog en werd het - als het lukte - met de lange, het veld in geslagen. De regels van het vangen en terugschoppen golden ook bij dit spel, maar terug gooien in de richting van het kuiltje was er niet meer bij. Het aantal te verdienen punten werd behaald door de plaats waar het stokje in het veld stil kwam te liggen. Met deze vierde slag, de 'tipslag' konden de meeste punten worden verdiend òf hij nu direct werd 'genomen' of dat er 'gemeten' moest worden...

Verdiende je met de 'tipslag' punten, raakte je dus niet af, dan legde je het stokje weer over het kuiltje voor de eerste slag. Wisselen deed je als alle leden van de slagploeg een beurt hadden gehad, wanneer er tenminste geen afspraken waren gemaakt met betrekking tot het vangen.

Triepelen volgens de Meslânzer spelregels:

  1. Twee ploegen, de slagploeg en de vangploeg. Twee stokken: 75 cm lang en 25 cm lang. Een sleuf in de lengterichting van het speelveld: bootvormig, 25 cm lang, 10 cm diep, 8 cm breed.
  2. Eerste slag: klein stokje dwars over de sleuf en met de lange stok wegwippen.
  3. Als de vangploeg het stokje vangt of achter het sleufje schopt, is de slagman af en is de volgende van dezelfde ploeg aan de beurt. (Afgesproken kan worden dat de gehele ploeg wisselt)
  4. Ligt het stokje stil dan wordt de lange stok over de sleuf gelegd en de vangploeg gooit op de stok of in de sleuf. Raak is als punt 5. Mis als bij punt 7.
  5. Tweede slag: Naast de sleuf, in iedere hand een stok. De kleinste stok wordt omhoog gegooid en met de andere stok weg geslagen. Bij iedere slagbeurt bij missen, twee nieuwe pogingen. Verder als punt 5. Als het vangen en schoppen niet lukt, dan mag vanaf de plaats waar het stokje is neer gekomen naar het sleufje gegooid worden. De slagman mag nu het stokje terug slaan. Dreigt het stokje achter de sleuf te komen, dan is het raadzaam niet te slaan, want raakt hij het wel maar komt het achter de sleuf, of op een afstand minder dan een stoklengte (er wordt steeds vanaf de achterkant van de sleuf gemeten) dan is hij af.
  6. Ligt het op een grotere afstand voor de sleuf dan noemt de slagman de geschatte afstand in stoklengten. De vanggroep kan eisen om het na te meten. Blijkt de afstand kleiner dan zijn de punten verloren en is hij de beurt kwijt, is het wel juist dan wordt het aantal verdubbeld.
  7. Derde slag, de snoeislag. Er wordt met één hand geslagen én opgegooid. Verder dezelfde procedure.
  8. Vierde slag, de hiepeltjetriep. Het kleine stokje wordt schuin in de sleuf geplaatst en er wordt op het schuine gedeelte boven de sleuf geslagen, zodat het stokje omhoog vliegt en in deze vlucht wordt het weg geslagen met de grote stok. Er wordt wel terug geschopt en gevangen, maar niet terug gegooid. Verder als punt 6.
  9. Als iedereen van de ploeg een beurt heeft gehad wordt gewisseld van ploeg. Bij wisseling door vangen als onder punt 5, wordt in de ploeg bij de volgende beurt met de afgesproken volgorde van slaan vervolgd.

Bron: Schylge myn Lântse

triepelen bij reünie 1987 op de Grie

 Terug naar de verhalenlijst